In een niksige tussenstop van leegte opende ik mijn ogen om de lichtbron onder ogen te komen die het eiland had doen zinken. Om de toon te zetten liet ik me van mijn grofste kant horen.
‘Zeg hufters, wat moet dat met dat licht? Flikker op!’
Het bleef eventjes stil aan de overkant, maar toen barstte het los.
‘Goedenavond meneer, wat doet u daar in de goot? En is dit uw leeggedronken fles jenever?’
‘Ik houd niet eens van jenever’ antwoordde ik zelfverzekerd. ‘Laat mij toch in mijn waarde. Ik ben een zoon van mijn moeder en een kind van mijn vader. Wie bent u?’
Het leek te werken. Het licht doofde en daarmee werd mijn omgeving zichtbaar. Ik zat op een pas geverfd bankje en tegenover mij stonden twee heerschappen met één zaklamp. De linker had zijn rechterwenkbrauw opgetrokken en keek naar zijn gezelschap die zijn linkerwenkbrauw opgetrokken had en naar mij keek. Ikzelf zorgde voor de balans door mijn linker en rechterwenkbrauw gelijktijdig op te trekken en te trachten de heerschappen beiden tegelijk aan te kijken. Een actie met een doornig staartje gezien de hoofdpijn die de beweging terstond uitlokte.
‘Heeft u hoofdpijn?’ vroeg het linker heerschap.
‘Jazeker’ antwoordde ik eerlijk, ‘hoe weet u dat?’
‘Ik ben paranormaal begaafd en dit is mijn kaartje’ was het antwoord.
Ik pakte het visitekaartje aan met mijn linkerhand, bekeek het met een half oog en gooide het vervolgens met mijn rechterhand in de daarvoor bestemde prullenbak.
‘Paranormaal begaafd mijn neus’ recalcitreerde ik. ‘Ook een slokje?’
De heerschappen pakten mijn voorstel met alle aanwezige handen aan en dronken in spiegelbeeld. Toen ik de fles terugkreeg had de paranormaal begaafde van de twee een paraplu opgestoken en verdomd, het begon te regenen.
‘Hoe wist u dat het ging regenen?’ vroeg ik zonder interesse, waarop de parapludrager naar zijn metgezel wees. ‘Hij is weerman. En een behoorlijk goeie moet ik zeggen.’
De ander beaamde dit knikkend en sprak ‘ik weet alles van hoge en lage drukgebieden. En er is storm op komst.’
En verdomd, daar begon het stormen zoals het nog nooit gestormd had. De prullenbak naast mij kieperde om en de daarin gelegen propjes begonnen rondjes te dansen om vervolgens als middeleeuwse vlooien de lucht te bestormen en wolkenvorming te realiseren. Ik, eronder zittend, geloofde mijn ogen eindelijk en inmiddels wilde ik dat ik dat kaartje, nu als een vogeltje zo vrij om mij heen zwevend, niet weggegooid maar gekoesterd had als het geschenk dat het geweest had kunnen zijn.
‘Heeft u nog zo’n kaartje?’ brulde ik over het tumult heen, want stormen dééd het!
Bij gebrek aan respons herhaalde ik de vraag met een tikje meer volume. Toen er wederom geen antwoord kwam keek ik pas om mij heen en zag ik dat de straat achter mijn herfstraam apen gaapte. Ik begon me inmiddels te storen aan die ruis om me heen. Storm is leuk maar je kan het ook overdrijven. En van kanaal wisselend besloot ik het journaal te kijken.
dinsdag 21 oktober 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten