woensdag 4 maart 2009

Deel 15

Binnen werd ik opgewacht door een man, of eigenlijk meer een jongen nog. Zijn haren waren lang en warrig, hij droeg een zwart jasje met een capuchon en had hippe witte allstars. Hij stonk naar oude alcohol, viel me op.
'Wie ben jij?' vroeg ik.
'Wie ben jij?' kaatste hij terug.
'Ja dag. Ik was eerst,' zei ik, 'maar goed, wat jij wil. Ik ben Carl. En wie ben jij?'
'Wie ben jij?' kaatste hij terug.
'Zeg!' riep ik beledigd, 'dit schiet natuurlijk niet op. Ik heb al gezegd wie ik ben. Ik ben Carl. Dus. Wie ben jij!'
'Wie ben jij?' kaatste hij terug. Op de een of andere manier is drie keer altijd scheepsrecht en ik besloot dat het tijd was om het niet meer te pikken. Ik balde mijn vuist met het doel zijn gezicht, dat mij overigens ergens bekend voorkwam, te onderwerpen aan een achterwaards afgespeelde facelift.
'Niet doen', zei hij. De stem klonk vreemd bedaard en ik moet zeggen dat ik heel even uit het veld geslagen was door het feit dat deze kerel ook nog iets anders kon zeggen dan 'wie ben jij'.
Ik liet mijn vuist zakken.
'Ja zeg', mopperde ik, 'je vraagt erom met je "wie ben jij, wie ben jij" of niet soms?'
'Het is een goede vraag', wierp hij tegen.
'Ja', zei ik, 'maar het antwoord is Carl. Of wil je mijn achternaam weten? Piccadilly.'
'Dus jij bent de bestaande mens Carl Piccadilly?'
'Wat is dat voor een rare vraag?'
'Nou?'
'Ja natuurlijk!'
'Hoe heten je ouders?'
'Eh.'
'Waar heb je op school gezeten? Hoe heetten je beste vrienden uit je basisschooltijd?'
'Nou eh.' Ik dacht vliegensvlug na. Hij had me tuk. De laatste tijd zat ik verschrikkelijk met het vacuüm in mijn hersenen. Ik herinner me alles vanaf dat ik op het zojuist geroneveerde station Den Haag Centraal in de trein stapte. Alles daarvoor is vaag. Wie ben ik?'
'Goed. Je hebt een punt' zei ik. En ik probeerde mijn stem stabiel te houden. 'Maar hetzelfde kan ik vragen van jou. Hoe heet je? Wie ben je? Ben jij een bestaand mens?'
'Op het moment niet. Wel bestaand, niet mens.'
'Niet mens?'
'Geen mens. Ik... Goed, houdt je vast. Dit wordt lastig. Als ik je nou vertel dat jij en de hele wereld om je heen een soort sluimerwereld is? Kan je je dat voorstellen? Alles hier, deze reiswinkel, jou kleren, jijzelf, ik, mijn kleren, de buitenwereld is onzichtbaar en niet materieel. De enige reden dat jij het kan zien is omdat jij hetzelfde bent. Goed, nou het wordt moeilijker als je bedenkt dat die sluimerwereld gecreëerd is door een samenwerking tussen één specifiek persoon en een potentieële, telkens veranderende mogelijkheid van andere mensen. En dan vraag jij...'
'Welk specifiek persoon?'
De kerel stapte dichterbij en bracht zijn ogen vlak bij de mijne. 'Kijk door mijn ogen', sprak hij.
Ik deed het. Eerst zag ik niks, dat wil zeggen, ik zag oogwit, groenbruine iris en pupil, kortom oog, maar verder niks. Toen zag iets anders. Ik dacht aanvankelijk dat het gewoon de reflectie was in zijn ogen van de wereld, maar wat ik in zijn ogen zag was iets anders. Ik zag een scherm, een beeldscherm van een laptop. En daarop verschenen woorden en zinnen in een haperende stroom letters. Ik kneep mijn eigen ogen fijn tot kleine puspleetjesntjes. Ik wilde lezen wat er op het scherm verscheen. Ik spande me in tot het uiterste en las: 'Ik spande me in tot het uiterste en las: "Ik spande me in tot het uiterste en las:"'
Ik gaf een schreeuw en deed een stap naar achteren. De jongen keek me raadselachtig aan.
'Jij bent de specifieke persoon die mijn wereld heeft geschreven!' riep ik. 'Jij bent God!'
'Hoho. God ben ik niet. Om in de Christelijke beeldspraak te blijven, ik ben eerder Christus. Ikzelf wordt geschreven op dezelfde manier als waarop jij geschreven bent. Daarbij zijn wij eigenlijk zelfs beide afbeeldingen van de specifieke persoon die ons schrijft, of hoe noem je dat, aftakkingen, mensgeworden abstracties, wat je wilt. Het is niet alsof ik de schrijver ben en plotseling in mijn eigen geschreven wereld sta. Dat is het doorbreken van de ontologische grenzen, en dat is postmodernistisch. En postmodernisme is zó passé, moet je weten. Totaal niet nouveau hip om dat te doen.'
'Goed. Dus jij bent dan, van mijn part, de als het ware inktgeworden mens en ik ben geboren als inkt. Dat verklaart nog niet waarom je hier bent. Waarom ben je inkt geworden? Ben je hier om mij te helpen?'
'Ik ben hier als tegemoetkoming aan de lezer. Kijk. Ik had het over een samenwerking met een potentieële telkensveranderende mogelijkheid van andere mensen. Die andere mensen zijn de lezers, de mogelijke lezers. En dat verklaart waarom dit een sluimerwereld is. Deze wereld bestaat niet, jij bestaat niet, tot je gelezen wordt. Dan wordt je in het leven geroepen. En geloof het of niet. Dan begin je weer op het zojuist gerenoveerde Den Haag Centraal en je eindigt weer hier in deze winkel. En wat doe je in deze reiswinkel?'
'Ik ga vogens mij een kaartje kopen naar Lourdes, met de trein.'
'En waarom ga je naar Lourdes?'
'Geen flauw idee.'
'Ik weet het wél. Daarom ben ik hier. Deze wereld en jouw korte avonturencyclus die daar onderdeel van is héét: 'Op weg naar Lourdes met de trein en andere middelen van beweging'. Het heet zo omdat er sprake is van een experiment. Een vriend van de schrijver had de opdracht bedacht een verhaal te schrijven met die titel. Het was volgens mij aanvankelijk de bedoeling dat het een fictief, grappig en flauw reisverhaal naar Lourdes zou worden. Maar het nam een andere wending. Niks aan te doen. Maar de titel moet ergens op slaan, anders creëren we verwarring. Jij gaat dus naar Lourdes.'
'Het zij zo.'
'Goed, bij deze. Nog een kort woord aan de lezer dan. Mag ik?'
'Ga uw gang.'
'Bijna alle gebeurtenissen in het hiervoor vertelde verhaal zijn verzonnen, sommige herinneringen die Carl ondervindt lijken op herinneringen die op de werkelijkheid berusten (welke werkelijkheid) maar over het algemeen zijn alle gebeurtenissen, en ook alle personages bedacht. Wat wel echt gebeurd is, is het interview met Hendrik Voortwegen. Ik bedank hem namens de schrijver voor zijn medewerking.
Tenslotte de oproep om dit verhaal te lezen zoals je een EP luistert. Je weet wel, een korte CD met liedjes, langer dan een single, maar beduidend korter dan een album. Als De Binnenspeeltuin een album is, is dit een EP. Dus, je luistert er met een half oor naar, leest het met een half oog de eerste keer (die heb je inmiddels achter de rug). Dan wacht je even. bijvoorbeeld een week, of een jaar. Dan luister je, lees je hem opnieuw. Maar deze keer weet je intuïtief al een aantal dingen zodat er sprake zal zijn van herkenning. Je weet het verhaal nog zo ongeveer wel, en je weet nog dat het eindigt op deze manier, en begint op die manier, en dergelijke. Als het goed is luister je er dan dus op een andere manier naar dan de eerste keer, toen alles nieuw was. Misschien lees je dingen of patronen die je eerder niet gezien had. Ik kan hierin wel een klein beetje helpen. Zo is het misschien nuttig om te weten dat ik halverwege het schrijven gedacht heb om het verhaal (door Jesse LaChiffre van te voren de voorgenoemde titel gegeven) 'De Maya's hebben gelijk gehad' te noemen en LaChiffre dus te negeren. Ook is het misschien handig als ik vertel dat als je goed oplet dat je kan zien dat er in elke even paragraaf, twee, vier, zes etcetera, sprake is van een soort, hoe noem je dat gebeurtenis, iets apocalyptisch. Zoals het zinken van Atlantis in paragraaf twee en de komeet die de dinosauriërs uitroeiden in paragraaf zes. Die gebeurtenissen lopen meestal parallel aan het verschijnen van het zinnetje 'De Maya's hebben gelijk gehad' of een variatie daarop. Als je niet weet wat de Maya's voorspeld hebben is vandaag een goeie dag om dat eens uit te zoeken.
Ik draag deze EP op aan Isabel Hoving. En dat ze hem maar vaak aan mag zetten, op vol volume.'

*

woensdag 14 januari 2009

Deel 14

Ik stond voor de deur van de onderdirecteur. Ik had mijn mooiste kleren aan. Mijn kapsel zat geweldig. Ik rook naar een landschap vol lentebloesem. Fief klopte ik op de deur. 'Hallo?' riep ik opgewekt. 'Is daar iemand? Ik ben een schrijver in de dop en ik ben op zoek naar feedback!'
'Binnen!' klonkt het geroutineerd.
Ik opende de deur en een geur van stof en treurnis omarmde mij onmiddelijk. Ik deinsde terug. Ik herkende deze geur. Dit was de geur van begraafplaatsen. Deze geur paste bij de grauwe bloesem boven stille stenen. Ik rilde en voelde mij terstond niet meer op mijn gemak.
'Dag!' sprak ik niettemin dapper. 'Ik ben een schrijver in de dop en ik ben op zoek naar feedback. Kunt u mij helpen?'
De stilte die volgde was bijna lachwekkend. Gelukkig had ik vlak hiervoor twee uur voor de spiegel gestaan om mij voor te bereiden op deze en dergelijke situaties. Ik liet mij zodoende niet uit het veld slaan en stak mijn hand, nog steeds even enthousiast, uit naar de man tegenover mij.
De man tegenover mij: Van top tot teen grijs. Grijs kapsel, grijze oogopslag, grijs gebit, grijze kleding, grijs schoeisel, en jawel: zelfs een grijze achternaam.
'U bent meneer De Grijze?' vroeg ik beleefd.
De man knikte zwijgzaam.
Ik liet mijn nutteloze hand maar weer zakken en keek eventjes nerveus naar links en rechts. Grijze schilderijtjes aan de muren.
'Ik heet Ge...Carl. Carl Piccadilly. Ik ben een...'
'U bent een schrijver in de dop, ik begrijp het.' sprak De Grijze plotseling. 'Ik meen dat u dat al een aantal keer gezegd heb. Wat kan ik voor u betekenen?'
Dit sloeg mij eventjes uit het veld - maar niet lang. Ik rechtte mijn rug en schraapte mijn keel. Ik heb enkele verhalen geschreven en zou ze graag aan u willen lezen. U die zo'n bekende naam is op gebied van schrijven en dergelijke aangelegenheden. Kunt u mij helpen?'
'Geef maar hier' sprak De Grijze. Zijn grauwe vingers wezen op een grijze fauteuil. 'Ga jij daar maar zitten dan krijg je een kopje thee. Houdt je van Earl Grey?'
'Dat is mijn lievelingsthee, dank u. Ziet u. Mijn verhalen zijn stuk voor stuk autobiografisch. Ze gaan over mij. Wat vindt u van autobiografische verhalen?'
'Nutteloos', antwoordde De Grijze terstond. 'De wereld zit al vol leven. Wie zit er te wachten op levens in boeken?'
'Nou goed. Zei ik autobiografisch?' probeerde ik de situatie te redden, 'ze zijn hier en daar wel een beetje surrealistisch namelijk. Soms bijna absurd. Ik weet niet of je het dan nog autobiografisch kan noemen.'
'Het leven is al zo absurd. Wie zit er te wachten op absurditeit in boeken?' kaatste de grijze stem direct terug.
Omdat ik zo snel niets wist te zeggen begon ik een soort brommend geluid te maken, alsof ik mijn omgeving op dierlijke wijze probeerde te beloven dat er straks weer iets nuttigs uit zou komen.
'Waar zit men dan wél op te wachten in boeken?' vroeg ik.
'Men zit überhaupt niet te wachten op boeken. De tijd dat de schrijver het publiek een plezier doet door een boek te schrijven is voorgoed voorbij. Je publiek doet jouw een plezier als ze het wíllen lezen. Ben jij beroemd?'
'Nee' zei ik verslagen.
'Wie is er dan geïnteresseerd in jouw leven behalve mensen die jou kennen? En kennen die mensen jouw leven niet al? Moeten die dat echt nog in een boek lezen? Denk je dat er ook maar iemand is die de moeite wil doen jouw cryptische inside-jokes te ontcijferen? Wees geen jazzmuzikant. Je schrijft voor jezelf. Je moet schrijven voor anderen. En wat willen anderen? Gewoon. Your average soapverhaal. Als het maar dingen zijn die niet in het echt gebeuren. Ontvoeringen. Oorlog. Moord.'
'Die dingen gebeuren wel echt.'
'Niet in Nederland.'
'Moord en ontvoeringen wel.'
'Maar niet in cominatie met erotische fantasieën.'
'Pardon?'
De Grijze stak zijn hand op. 'Laten we niet afdwalen. Dit is het punt. Jij bent onbekend. Er zijn honderden mensen die wél bekend zijn. Het publiek leest liever een autobiografie van iemand die ze al ergens anders van kennen. De televisie bijvoorbeeld. En als je iets absurds wilt doen raad ik je aan om film te gaan maken, of muziek.'
'Waarom?'
'Omdat muziek het voordeel heeft dat men het gewoon luistert. Dat kost geen moeite. Hetzelfde geldt voor film. Kijken en horen zijn passief. Lezen is actief.'
'U zegt heel veel dingen die u niet kunt beargumenteren.'
'Nou en?'
Ik zuchtte diep. 'Ik ga maar weer eens. Ik moet nog een bus halen.'
'Tot ziens maar weer,' zei de Grijze. 'Vergeet niet wat ik nu zeg. Ik ben overal.'
Toen ik de middelbare school verliet, voelde ik mij een leeg A4tje dat uit een kopiëerapperaat kwam rollen. Voor mij uit liepen allerlei mensen die wél bedrukt waren. De inkt was zeker op. Ik sloeg een rijke buurt in en boven mij opende zich een raam. Een mevrouw gooide een emmer afwaswater leeg. Met doorweekte kleren liep ik verder.
Aan de zijkant van een drukke straat, een eindje verderop stonden drie anachronische indianen met platte hoeden en poncho's en stokken. Ik tilde mijn hoed op en wuifde beleefd. Je kan zeggen wat je wil, dacht ik, maar ze hebben wel gelijk gehad.
Ik liep een reiswinkeltje binnen. Ik was aan vakantie toe.

vrijdag 9 januari 2009

Deel 13

Aan de keukentafel niks nieuws onder de zon. Drie boterhammen met spek. Twee met bebogeen. Een paar met reuzel. Wat een ranzige combinatie. Ik zit mij neder op het slaafse hout en begin aan de spek. Daar begint het draaiorgel te spelen. Snel neem ik op.
'Hallo?' vraag ik beheersd. Ik blijf onder alle omstandigheden een professional.
'De aardbei heeft het warenhuis betreden' klinkt het samenzweerderig.
'Pardon?' vraag ik koel.
'De aardbei heeft het warenhuis betreden' klinkt de stem nu ietwat zenuwachtig. 'Ik spreek toch met Stoplicht Oranje of niet?'
'Je spreekt met Carl Piccadilly!' roep ik ongeduldig. 'En ik wou verdomme net aan mijn ontbijt beginnen!'
Het blijft even stil. Dan hoor ik dat er opgehangen wordt.
Een rinkelend geluid doet mij verstijven. Door mijn keukenraam vliegt een reusachtige adelaar tollend om zijn as tegen mijn keukenvloerig tegelpatroon. Bloed in zijn verwarde verenkapsel. Angst in zijn horizontaal knipperende kraalogen. Een gelig briefje in zijn schubbige klauwen. Haastig ruk ik het er tussen vandaan. Huiverig sluit ik mijn ogen een moment. Ik hervind mijn evenwicht aan de hand van de rugleuning van mijn lievelingsstoel. Mijn andere hand vindt op de tast een pakje sigaretten. Ik prop er een in mijn mondhoek. Waar is verdomme mijn aansteker? Ik pak het briefje in mijn beide handen, verfrommel het agressief, gooi het door het raam naar buiten. Open de wcbril. Spoel de adelaar naar het diepst van de aarde. Geef een schop tegen de deur. Het is godverdomme ook altijd hetzelfde 's morgens vroeg. Je wil lekker ontbijten, je hebt je je er de godganse nacht op verheugd morgenochtend lekker te luisteren naar het gerommel van je koffieapperaat. Als een peuter heb je verlangd naar de geur van gebakken ei in tomatensaus. Als een bejaarde naar het geluid van de krant op je deurmat. De melkboer met zijn wisselgeldgebrek. De geur van de opkomende zon door de dauw van de brandnetels aan de oever van de sloot waarin je voetbal de eenden opschrikt.
'Kan je er bij?' roept je beste vriend met zijn hoge piepstem. 'Ik heb een grote stok gevonden! Daarmee kunnen we hem misschien pakken.'
Daar verandert de sloot in een reusachtige trap naar de eerste verdieping.
'Je moet er aan denken dat je de meester leraar moet noemen, anders gaan ze je pesten,' roept je beste vriend met zijn krakende wisselstem.
Op de eerste verdieping is een klein caféetje. 'Doe maar drie biertjes. Drie!' zeg ik lager dan ik praat tegen de langharige lelijkerd met zijn metallica-shirt.
'Heb je legitimatie bij je knul?'
'Jézus Chrístus!' roep ik beledigd. Ik moet wegwezen. Straks bellen ze de politie ofzo. Weet ik veel.
'Hier hier!' roept mijn beste vriend. 'Ik heb al!'
Ik pak mijn biertje aan en drink hem in een teug leeg. 'Hoppa' schreeuw ik boers.
'Yo!' zegt een gothic met kleine tieten tegen mijn ongeïnteresseerde schouderbladen. 'Jij bent toch de drummer van dat bandje van daarnet? Spelen jullie vaker covers van Jimi Hendrix?'
'Op zekers!' redt mijn kansloze bassist de situatie. 'En hoe heet jij dan?'
'Piccadilly' antwoord ik koelbloedig. 'En ik drink mijn whisky altijd zonder ijs.'
LaChiffre droeg die avond een hoed. Als een pasgeboren tweeling schreven we onze verjaardagen op haar kale kalender.
'Mag de muziek wat zachter!' roept een hoog jongensstemmetje zielig, 'de buren gaan dit niet op prijs stellen!'
'Muziek zachter? Flikker op! Weet je wel welke band dit is?'
'Pink Floyd toch?'
'Welk album?'
'The Wall.'
'Nee mongool. Lame tyfushond. Jezus. God Christus Kolere. Dit is Dark Side of the Moon.'
'Dat is toch een onderdeel van de The Wall?'
'HOU ME TEGEN!'
LaChiffre zet Mr. Famous Grouse op de schoorsteenmantel en trekt aan mijn schouders.
'Je bent geen boxer jongen.' fluistert hij mantrisch, 'je bent geen boxer jongen. Die gast is een homo. Maar hij is óók degene die in dit huis woont.'
'Okee okee.' zucht ik. 'Waar is de whisky. Ik wil drie slokken.'
'Moment ik word gebeld. Hallo? Hallo?'
De lucht verduistert. Dit is zonde van de inkt. Gewoon een plaatje helemaal zwart inkleuren. Ik ben de hoofdpersoon van een stripverhaal in de handen van een zeikerige peuter op mijn vader's schoot. Mijn vader staat op en zet een kop koffie.
'De overgang van these naar antithese naar synthese naar antithese etcetera loopt in een spiraal, begrijp je?' zegt hij en neemt een kerstkransje.
Mijn zusje maakt een tekening met haar nieuwe kleurpotloden. Ik ben mijn zusje. Ik maak tekeningen met haar nieuwe kleurpotloden. De zee omringt ons aan alle kanten en ik herinner mij niets van de modder en het groen. Het groen en de modder. De zee en de lucht even vochtig als zout. Warm en drukkend. Zanderig klam. Windstil en zinderend. Traag maar vredig door de dierloze bomen in het hart van het eiland. Ik hurk omdat iedereen dat doet en kijk vanuit mijn schuilplaats naar de razende auto's. De razende auto's en de brullende bussen. De toeterende scooters en de bellende fietsers. De bellende mensen door de krioelende winkelstraten bij het vallen van de avond.
'Dames! We zijn gesloten!'
'Ah joh! Nog één broodje mexicano verdomme! Ik heb honger man. Shit!'
BAF slaat de deur in mijn dronken gezicht. Een plotselinge kramp doet mij samentrekken. Fuck!
Ik ben iedereen kwijt! Au! Houseways is rightways. Ik haat Beethoven. Die blinde hufter. Geef mij maar Italianen! Die weten wat leven is! Ze trekken zich niks aan van de haast van het Westen. Zijn Oost-Indisch doof voor wederzijdse deadlines. En dan de Vlamingen! Geweldige mensen. Met die vierkante brillen en die stekeltjesharen. En een paar stappen noord en je bent een half jaar verder. In het zuidelijkste puntje van Nederland staat de tijd stil bij drama's. Voor eeuwig bevroren zal het tragische helden kinderloos laten. Lang leve de middelbare school. Waar alles zo makkelijk complex is. En zo moeilijk simpel.

donderdag 1 januari 2009

Deel 12

De film begint zoals gewoonlijk met een zonsondergang. Op een bankje aan het strand op een dijk zitten twee geliefden. Beiden zijn naakt onder hun kleren en ondergoed. Beiden zijn kaal onder hun kapsels. Beiden dragen een naam. Beiden kijken in de richting van de zinkende zon.
'Kijk', zegt de een dommig, 'de zon zinkt.'
'Ja', zegt de ander 'net als aftiteling.'
'Is de dag een film?' vraagt de een twijfelachtig.
'Is de nacht een leeg bioscoopscherm?' vraagt de ander.
'Beleven de mensen de wereld buiten een film als een droom?' roept de een geschrokken.
'Beleven de mensen de wereld binnen een film als waarheid?' roept de ander.
'Zijn acteurs in films echtere mensen dan wij?' jammert de een tragisch.
'Zijn wij geen acteurs?' jammert de ander.
'Kan iemand onze wereld uitzetten, zoals wij een film?' huilt de een angstig.
*
Een kort zuigend geluid. Dan volledige duisternis. Hebben de Maya's gelijk gehad, of is dit gewoon een kortsluiting? Als pixels op een storend televisiescherm staat de menigte op van hun zetels.
'Heb ik hier mijn goeie geld aan uitgegeven?' roept iemand hees de ruimte in.
Verscheidene andere mensen beginnen dingen te roepen en met hun vuisten te zwaaien.
Ergens rechtsachter hoor ik een meisjesstem fluisteren: 'Dit heeft de regisseur volgens mij expres gedaan. Volgens mij hoort dit zo. Volgens mij is dit echt het eind van de film. Dat is heel erg kunstzinnig.'
'Ga jij die M&M's nog opeten? Ik heb weinig gegeten vandaag', hoor ik iemand terugfluisteren
Ik pak mijn jas en loop zwijgend naar buiten. De nacht is vroeg ingevallen vanavond. De avond is vroeg opgehouden vannacht. Daar hoor ik een kraakje onder mijn voet vandaag komen. Ik til hem op. Aan mijn zompige zool een platte slak. Nietig kijk ik met een ruk naar de hemel. Aan welke vochtige leren laars zal mijn gebroken slakkenhuis plakken? Ik trek mijn schoen uit en gooi hem in een vuilnisbak die terstond in brand vliegt. Ik loop snel verder, zonder de aandacht te trekken van de menigte die zich in lange rijen over de straten van deze boulevard uit de bioscoop begeeft, richting eigen huis en tuin. Allemaal zullen ze strakjes onder de warme dekens nog een keertje vloeken over de mislukte avond uit. Ik film ze met mijn ogen. In mijn slaap maak ik er wel een avant-garde productie van. En morgen ga ik ontbijten. Met een gezellig muziekje. En een boterham met jam. Een lekker kopje koffie. En dan maar douchen.

vrijdag 19 december 2008

Deel 11

Het viel mij al gauw op dat de horizon een spelletje met mij speelde. Bij elke stap die ik zette, ging de horizon er een achteruit.
'Verdomme,' mompelde ik met een vreemdsoortig keelgeluid.
'Haha, net goed!' hoorde ik. Het geluid kwam van achteren.
Ik draaide mij om. Daar stond een klein blond kereltje.
'Zeg!' riep ik gedecideerd, 'wil jij je wel eens gauw wegscheren!'
Het jongetje schudde zijn hoofd mathematisch en begon alles te vervlakken.
'Zwart!' riep de stem van een oude vrouw in mijn rechteroor.
'Wit!' riep ik zelf in haar linker.
Met een ijzeren hengel werd op mij neergelaten de houten situatie van een heerschap, gehuld in dode schapen, achter een schootbureau. Op het tafelblad dradige kunststof van dode bomen. Loslatend plastic op bewegend zand in een wanorde van stadsfoto's vanuit frequentie numero uno. Te laat voor zijn cursus als spion van mijn schaduw de postkoloniale tak van mijn gestorven baardopa in gouden pyama bij mijn voetenbed. Daar! Achter de houten plafondbalk van grote glazen, mijn jaren tachtig kapsel op het hoofd van de dominee! Paboem! Water over mijn pasgeboren moerashoofd. Voor wie schrijven we nog eigenlijk? Wie is de bekendste schrijver van Nederland? Wat is een publiek? Wie leest dat paarse boek door zijn snor in een microfoon?
'Sta mij toe op dit alles een antwoord te geven', sprak het bloedende varken.
'Maar wat graag!' dook de vlieg op de afgekoelde soep.
'Mag ik een nieuw bord? Deze is vochtig.'
'Dat is uw soep meneer!'
De volgende dag stierf de ober van het lachen in een rechterhoekje van de enige pagina die nog nieuw en vers was - we konden de inkt nog ruiken - terwijl de rest trots en afgeleefd appelschillen zocht in een achterbuurtcontainer vol vergeten vuilnis.
Vol afschuw wend ik mijn hoofd af. 'Gelukkig bestaat de natuur niet', mompel ik, terwijl ik op een hond spuug. Daar is de bioscoop al. Tijd om mezelf te vergeten in andermans sores.
'Verse vis!' roept een schoffie.
'Heeft u ook haring?' vraag ik beleefd aan het eind van het filmpje.
Mijn omgeving lacht daverend en ik begrijp het maar al te goed. Dit moment werkt ook altijd op de mijne.
We gaan een bijbelverhaal lezen met tekeningen van de minister-president.
'Hoera!' roep ik eenzaam en ik kijk de cowboyhoed na. Mijn handen zijn vuisten zijn de schele ogen van een luchtraaf.
Men sust mij. De film begint.

dinsdag 9 december 2008

Deel 10

Ik hervond mezelf bij een gouden deur met een zilveren deurbel waaronder met bronzen letters stond:

"Hier woont Hendrik Voortwegen, Burgemeester van de Federale Republiek der Hanzesteden Deventer en Zutphen naar Habsburgs Model. Als u belt doet mijn secretaresse open."

Ik twijfelde even. Deze deur, zo vol Olympische bombastie, zo sterk en energiek en krachtig en gewelddadig, onaardig maar toch zo gastvrij en poëtisch, bracht mij aan het wankelen. Ik keek om mij heen. Mijn crew stond op de afgesproken plek, vlak achter mij. Mijn crew bestond uit 1 cameraman, met de naam Willem, 1 hulpje, laten we zeggen assistent, met de naam Jasper, 1 impressario met een zonnebril, 1 toevallige voorbijganger, met de naam Kees, en ikzelf, Carl Piccadilly, in all my rising glory, stond ook in de achterhoede, fluisterend: "I got your back man, I got your back."
"Praat Nederlands man", mompelde ik stoïcijns tegen de horizon.
En verdomd, ook de horizon keek mij hoopvol aan en leek te zeggen: "Recht door zee jongen. Recht door zee."

Ik belde aan. Daar kwam een mevrouw aan de deur. Vraag me niet hoe ze eruit zag. Totaal niet op gelet. Meneer Voortwegen droeg zijn zondagse pak, en dat op dinsdag.
"Ga maar vast in uw mooiste stoel zitten," zei ik, "voor op de film. Geen afleidende dingen aan de muren? Dan beginnen we zo, mag ik een kopje thee?"
"Natuurlijk, ik zal mijn dienstmeid de opdracht geven thee te serveren. Hoe gebruikt u het?"
"Zonder suiker graag. Dank u."
"Mooi. Zegt u het eens."
"Moment, even vragen aan Willem of de camera loopt. Willem loopt de camera?"
Willem knikte. Alles liep op rolletjes.
"Dit moet niet te lang duren Carl. Ik heb vanavond nog een belangrijke vergadering over het paddobeleid van Deventer-Zutphen."
"Goed. Ahum. Vraag 1. Hebben de Maya's gelijk gehad?"
"Ik denk dat ik op het Mayaterrein niet deskundig genoeg ben om een zinnig antwoord te geven, maar om u een plezier te doen: ze hadden geen gelijk als het aan mij ligt, zij zaten er falikant naast!"
"Dat zijn boude uitspraken, meneer Voortwegen. Is men in Zutphen doorgaans altijd zo boud?"
"Nee, niet altijd. Het zou onbehoorlijk zijn mijn hele republiek wat boude uitspraken betreft over een kam te scheren."
"Daar heeft u ongetwijfeld gelijk in. Maar om terug te komen op die Maya's, ondanks is men het er over eens geworden dat sinds de modernisering, wij geen herinnering meer hebben, aan vroeger, aan ons gedeeld verleden. Schaart u zich achter die Atlantische mening?"
"Dit is een zeer interessant punt dat u hier aansnijdt meneer Piccadilly. Het is iets waar ook ik mij in de nachtelijke uren veel mee bezig houd. Een van de doelstellingen tijdens mijn regeringsperiode in deze prachtige republiek, is een antwoord te bieden op de gevolgen van de modernisering. Een volk weer tot een volk te maken, een ieder op zijn juiste plaats in de samenleving te houden, namelijk daar waar hij of zij past, en zich goed voelt."
"Dat klinkt veelbelovend."
"Op deze manier hoop ik de natie te creeeren die trots is op zichzelf, echter zonder onnodig nationalisme of overmoed te kweken, zoals we dat eind negentiende eeuw zagen en we nu zien bij onze Hollandse buren, met hun mevrouw Verdonk. U moet weten dat ik geboren ben bij het begin van de eerste wereldoorlog, een gruwelijke manifestatie van dit nationalisme. Een gedeeld verleden is inderdaad een voedingsbodem van het nationalisme, maar is ook niet weg te denken uit een harmonieuze samenleving, die sinds de intreding van de globalisering, waar u ook de nodige affiniteit mee hebt meneer Piccadilly, steeds meer naar de achtergrond treden."
"Sommigen gaan zover Nederland, en daarbij de volledige Westerse wereld, te vergelijken met de volgende toren van Babel, gedoemd om te vallen. Is dit gevoel ook merkbaar in Zutphen?"
"Het is juist dit gevoel dat ik probeer tegen te gaan, ik wil de wereld laten zien hoe het wél kan. Het is hierom dat ik de republiek Deventer-Zutphen twee jaar geleden heb gesticht."
"Ik heb begrepen dat men soms het gevoel heeft dat u daarmee buiten uw boekje gaat. Men gelooft dat er meteoor zal vallen op uw republiek. Gelooft u daar zelf in?"
"Nee. Al gooit men een meteoor op de hele wereld, Deventer-Zutphen zal fier overeind blijven staan."
"Dat klinkt toch behoorlijk nationalistisch, op de ouderwetse manier. Bent u dat met me eens?"
"Nee hoor, ik maakte slechts gebruik van een stijlmiddel om een en ander te benadrukken. Natuurlijk gaat u als journalist mijn woorden straks uit hun verband rukken. En in grote koppen de krant doen sieren. Zodat iedereen straks weer zegt: och Hendrik dit en Hendrik dat. Maar ik probeer daar boven te staan, en me niet door dit soort journalistieke fratsen te laten misleiden.
"Juist, daar heeft u natuurlijk het volste recht toe. Laatste vraag dan. En het is een allegorische vraag, dus hoedt u."
"Ik pak mijn hoed."'
"De regen tegen uw voorraam. Is dat de zondvloed of een passerend buitje?"
"De zondvloed. Waarom denk je dat die enorme ark in mijn achtertuin staat geparkeerd?"
"Haha!"
"Maar om het even serieus te houden, ik denk zeker dat we hier van een zondvloed mogen spreken, vroeg of laat zal ons een zondvloed te wachten staan. Dit kleine buitje is daar slechts een kleine manifestatie van, maar die zondvloed zal mijn republiek niet deren. Zij zal de westerse wereld doen wegspoelen en om genade doen smeken. Maar wij zullen, zoals eerder al opgemerkt, fier overeind blijven staan en onze rug rechten en bovendien het 'onze vader' aanroepen."
"Dank u wel. Hartelijk dank voor uw tijd. We moeten weer verder."
"Graag gedaan."
"We komen er wel uit. Bedankt voor de thee. Dag!"

En met die woorden stond ik op straat. Ik was weer alleen. Mijn crew was al op weg naar de volgende journalist. Een crew is een woord. Een kleurplaat, die telkens opnieuw ingekleurd kan worden. Maar de journalist, de journalist is een bloedend varken in een door termieten aangevreten kinderboerderij. En de termieten komen voort uit de borrelende bloedplas van het stervende beest in het midden van een verlaten eendjesvijver. Het grijpt aaneensmeltend om zich heen, en de eendjes kijken toe vanaf een heuveltje. Ze wachten tot het varken ook een eendje wordt.
Een donderslag deed mij de kraag opsteken. Voor het geval dit de zondvloed zou blijken, moest ik rennen. Richting de huilende horizon.

dinsdag 25 november 2008

Deel 9

In een door een atoombom vernietigde achterstandsflat werd ik geschreven door een stervende soldaat - de stervende soldaat één met de oude vrouw die mij verscheurde. En, in de wind geblazen vloog ik meervoudig in brand om mezelf als rotte sinaasappel door abstract glas te werpen. Glas klettert om de blauwe aarde, geel licht verbrandt mij en ik word herboren als een herdershond, stervend onder de hoede van de oude vrouw die nu van geslacht is veranderd. Wij samen weten hoe het doodbijten van de industriële wijk, van bovenaf gezien, eerst het meisje, dan de moeder en tenslotte de vader heeft doen verdwijnen. Wij lachen hierom, en een oude stoomtrein briest honend over het verdwenen meisje. In de stoomtrein zit de geknevelde moeder. Gedwongen springt zij vanaf een zolderruimte met balken door het donkere orgaan van de binnenspeeltuin om, eenmaal geboren, opnieuw te verdwijnen - tot in de eeuwigheid, binnen een oase van oranje bakstenen. Buiten de oase, in de open lucht, ondergaat de oude man zijn geslachtsverandering teruggespoeld, om vervlammend één te worden met het oasemeisje. Uit de vlammen rijst een donkere vleermuis en bestijgt de zinderende hemel. De wereld ligt ongebroken als een jampot in het zand. Hiernaast daalt neer de vleermuismantel als paraplu in de hand van de oude vrouw. De jampot wordt opgepakt en liefdevol op de voorbestemde plek geplaatst om deel uit te maken van een groter geheel. Dit alles situeert zich in een structuur van hout, tegen een kale muur in een stervende kamer van een leegstaand pand. Aan de tafel onder de bejaarde lamp ligt de van geslacht veranderde, vrouwelijke reiziger met een opgebrande sigaret tussen zijn vingers. In zijn hart blinkt nog het glas van een gebroken wereld, daar krachtig geplaatst door de oude vrouw om het metaniveau te doen smelten dankzij een gebroken hart - ooit zo groen en organisch en in bezit van een doorzichtig metahart. Uit de hierdoor veroorzaakte atoombom een vurig hellepaard, bruut afgeslacht door het van geslacht veranderde oasemeisje, op zoek naar zijn vrouwelijke kant. Ook de oude vrouw moet het ontgelden en vindt haar keel door negenjarige handen dicht geknepen om geschrokken in een slapende eenhoorn te veranderen. Twintig kilometer verderop drukt een gangster zijn peuk uit en pakt een dolk om niet alleen de eenhoorn maar ook het oasemeisje van hun levensrood te bestelen. Druppelend van diefstal openen zijn handen de ovale, donkergroene poort van een verduisterde, verregende fabriek. Door de opening van de poort stormt in pasgeboren goud het pasgestorven oasemeisje. Daar beklimt zij met haar ontwakende vleugels de hemel om de nacht te verdrijven.
En ik kijk in deze nieuwe zon en de fabriek heropent om mij opnieuw in glas te vangen. Geboeid lig ik glazig naast een speelgoedtreintje onder de eenhoornplant in de achterstandsflat en wacht op de atoombom. Zijn klap moet de soldaat verwonden, die zich, op zoek naar vervolmaking bij mij zal voegen. Cyclisch wacht ik op het moment dat ik afgeschreven wordt.