vrijdag 9 januari 2009

Deel 13

Aan de keukentafel niks nieuws onder de zon. Drie boterhammen met spek. Twee met bebogeen. Een paar met reuzel. Wat een ranzige combinatie. Ik zit mij neder op het slaafse hout en begin aan de spek. Daar begint het draaiorgel te spelen. Snel neem ik op.
'Hallo?' vraag ik beheersd. Ik blijf onder alle omstandigheden een professional.
'De aardbei heeft het warenhuis betreden' klinkt het samenzweerderig.
'Pardon?' vraag ik koel.
'De aardbei heeft het warenhuis betreden' klinkt de stem nu ietwat zenuwachtig. 'Ik spreek toch met Stoplicht Oranje of niet?'
'Je spreekt met Carl Piccadilly!' roep ik ongeduldig. 'En ik wou verdomme net aan mijn ontbijt beginnen!'
Het blijft even stil. Dan hoor ik dat er opgehangen wordt.
Een rinkelend geluid doet mij verstijven. Door mijn keukenraam vliegt een reusachtige adelaar tollend om zijn as tegen mijn keukenvloerig tegelpatroon. Bloed in zijn verwarde verenkapsel. Angst in zijn horizontaal knipperende kraalogen. Een gelig briefje in zijn schubbige klauwen. Haastig ruk ik het er tussen vandaan. Huiverig sluit ik mijn ogen een moment. Ik hervind mijn evenwicht aan de hand van de rugleuning van mijn lievelingsstoel. Mijn andere hand vindt op de tast een pakje sigaretten. Ik prop er een in mijn mondhoek. Waar is verdomme mijn aansteker? Ik pak het briefje in mijn beide handen, verfrommel het agressief, gooi het door het raam naar buiten. Open de wcbril. Spoel de adelaar naar het diepst van de aarde. Geef een schop tegen de deur. Het is godverdomme ook altijd hetzelfde 's morgens vroeg. Je wil lekker ontbijten, je hebt je je er de godganse nacht op verheugd morgenochtend lekker te luisteren naar het gerommel van je koffieapperaat. Als een peuter heb je verlangd naar de geur van gebakken ei in tomatensaus. Als een bejaarde naar het geluid van de krant op je deurmat. De melkboer met zijn wisselgeldgebrek. De geur van de opkomende zon door de dauw van de brandnetels aan de oever van de sloot waarin je voetbal de eenden opschrikt.
'Kan je er bij?' roept je beste vriend met zijn hoge piepstem. 'Ik heb een grote stok gevonden! Daarmee kunnen we hem misschien pakken.'
Daar verandert de sloot in een reusachtige trap naar de eerste verdieping.
'Je moet er aan denken dat je de meester leraar moet noemen, anders gaan ze je pesten,' roept je beste vriend met zijn krakende wisselstem.
Op de eerste verdieping is een klein caféetje. 'Doe maar drie biertjes. Drie!' zeg ik lager dan ik praat tegen de langharige lelijkerd met zijn metallica-shirt.
'Heb je legitimatie bij je knul?'
'Jézus Chrístus!' roep ik beledigd. Ik moet wegwezen. Straks bellen ze de politie ofzo. Weet ik veel.
'Hier hier!' roept mijn beste vriend. 'Ik heb al!'
Ik pak mijn biertje aan en drink hem in een teug leeg. 'Hoppa' schreeuw ik boers.
'Yo!' zegt een gothic met kleine tieten tegen mijn ongeïnteresseerde schouderbladen. 'Jij bent toch de drummer van dat bandje van daarnet? Spelen jullie vaker covers van Jimi Hendrix?'
'Op zekers!' redt mijn kansloze bassist de situatie. 'En hoe heet jij dan?'
'Piccadilly' antwoord ik koelbloedig. 'En ik drink mijn whisky altijd zonder ijs.'
LaChiffre droeg die avond een hoed. Als een pasgeboren tweeling schreven we onze verjaardagen op haar kale kalender.
'Mag de muziek wat zachter!' roept een hoog jongensstemmetje zielig, 'de buren gaan dit niet op prijs stellen!'
'Muziek zachter? Flikker op! Weet je wel welke band dit is?'
'Pink Floyd toch?'
'Welk album?'
'The Wall.'
'Nee mongool. Lame tyfushond. Jezus. God Christus Kolere. Dit is Dark Side of the Moon.'
'Dat is toch een onderdeel van de The Wall?'
'HOU ME TEGEN!'
LaChiffre zet Mr. Famous Grouse op de schoorsteenmantel en trekt aan mijn schouders.
'Je bent geen boxer jongen.' fluistert hij mantrisch, 'je bent geen boxer jongen. Die gast is een homo. Maar hij is óók degene die in dit huis woont.'
'Okee okee.' zucht ik. 'Waar is de whisky. Ik wil drie slokken.'
'Moment ik word gebeld. Hallo? Hallo?'
De lucht verduistert. Dit is zonde van de inkt. Gewoon een plaatje helemaal zwart inkleuren. Ik ben de hoofdpersoon van een stripverhaal in de handen van een zeikerige peuter op mijn vader's schoot. Mijn vader staat op en zet een kop koffie.
'De overgang van these naar antithese naar synthese naar antithese etcetera loopt in een spiraal, begrijp je?' zegt hij en neemt een kerstkransje.
Mijn zusje maakt een tekening met haar nieuwe kleurpotloden. Ik ben mijn zusje. Ik maak tekeningen met haar nieuwe kleurpotloden. De zee omringt ons aan alle kanten en ik herinner mij niets van de modder en het groen. Het groen en de modder. De zee en de lucht even vochtig als zout. Warm en drukkend. Zanderig klam. Windstil en zinderend. Traag maar vredig door de dierloze bomen in het hart van het eiland. Ik hurk omdat iedereen dat doet en kijk vanuit mijn schuilplaats naar de razende auto's. De razende auto's en de brullende bussen. De toeterende scooters en de bellende fietsers. De bellende mensen door de krioelende winkelstraten bij het vallen van de avond.
'Dames! We zijn gesloten!'
'Ah joh! Nog één broodje mexicano verdomme! Ik heb honger man. Shit!'
BAF slaat de deur in mijn dronken gezicht. Een plotselinge kramp doet mij samentrekken. Fuck!
Ik ben iedereen kwijt! Au! Houseways is rightways. Ik haat Beethoven. Die blinde hufter. Geef mij maar Italianen! Die weten wat leven is! Ze trekken zich niks aan van de haast van het Westen. Zijn Oost-Indisch doof voor wederzijdse deadlines. En dan de Vlamingen! Geweldige mensen. Met die vierkante brillen en die stekeltjesharen. En een paar stappen noord en je bent een half jaar verder. In het zuidelijkste puntje van Nederland staat de tijd stil bij drama's. Voor eeuwig bevroren zal het tragische helden kinderloos laten. Lang leve de middelbare school. Waar alles zo makkelijk complex is. En zo moeilijk simpel.

Geen opmerkingen: