vrijdag 31 oktober 2008

Deel 5

Op mijn hoede keek ik op mij heen. Dit was nou inderdaad wat je noemt een zolderruimte. Een 1persoonskamer. En aan de inrichting gezien was de bewoner van deze varkensstal geen nette jongen. Behoedzaam stapte ik over een berg vieze kleren om vervolgens ingesloten te zijn door een heuveltje van restafval van de plaatselijke snackbar aan de ene kant en een wanordelijke stapel muziektijdschriften aan de andere kant. Ergens stond ook een piano met een asbak erop en een halfvolle fles goedkope whisky. In een andere hoek bevond zich een bed en daarop zat een jonge knul in kleermakerszit met een laptop voor zich. De knul zag er verwilderd uit. Het enige kledingstuk dat hij droeg was een kapotte spijkerbroek en aan zijn ribbenkast te zien was het een tijd geleden sinds hij voor het laatst een goede maaltijd had genoten. De knul was verstrooid op de toetsen aan het typen en keek niet op of om. Zelfs niet toen er een kleine muis uit een hoekje kwam rennen en pijlsnel een lege zak chips op de grond inschoot. Als kleine torentjes bevonden zich overal waar ik kon kijken lege of halflege flesjes bier en rond elk van die flesjes hing een wolkje fruitvliegjes. De kamer stonk naar van alles en nog wat en het viel me nu pas op dat het overdonderende geluid om mij heen, waarvan ik in eerste instantie gedacht had dat het gewoon bij het landschap hoorde, in feite afkomstig was uit twee boxen die aan beide kanten van een bescheiden stereotoren, vanaf een lage tafel neerkeken op het geheel.
Mijn ontdekkingsreis vanuit stilstand werd verstoord toen de knul opkeek en zijn gezicht vertrok toch een vriendelijke grimas.
"Hee!" riep hij schor. "Wat doe jij hier, knullemans?"
"O dag", antwoordde ik beleefd - iemand moest immers het goede voorbeeld geven -, "ik ben op reis en onderweg verzeilde ik plotseling hier. Leuke kamer heb je."
"Dank je" zei het ventje en streek door zijn chaotische bos donkere krullen.
Vervolgens viel er een soort stilte. En omdat ik niet van stiltes houdt - daar wordt ik zenuwachtig van - schraapte ik mijn keel. Dit had effect, want de jongen keek weer op.
"Is er iets?" vroeg hij.
"Nee" antwoordde ik naar waarheid, "ik schraapte mijn keel."
"O", zei de jongen. "Rook jij?"
Ik knikte bedeesd en keek toe hoe hij een miezerig sjekkie voor mij rolde.
"Dank je" zei ik. En terwijl ik het ding aanstak pakte de knul de fles van de piano.
"Houdt je van whisky?" vroeg hij.
Ik knikte wederom bedeesd.
"Hier" zei hij en reikte mij de fles aan.
"Heb je een glas ?" vroeg ik dommig.
De jongen keek mij aan en trok zijn rechter wenkbrauw op. Dat schijnt hip te zijn tegenwoordig. "Nee" zei hij met een lachje, "glazen zijn voor homo's".
"Ah ja" knikte ik, en ik nam een flinke slok.
Ik zette de fles weer terug op de piano. "Is er een asbak hier ergens?" vroeg ik.
"Nee niet echt" zei de jongen, "maar doe maar op de grond, ik ga toch morgen stofzuigen."
Ik keek om mij heen. Haren, servetjes, peuken, bierdopjes en oud verpakkingsmateriaal te over. En volgens mij was hier nog nooit gestofzuigd.
"Morgen?" vroeg ik.
De jongen knikte vaagjes en nam een slok. "Ja, of overmorgen. Zoiets."
Ik knikte.
Het bleef weer stil. De jongen keek naar zijn laptop, sloot zijn ogen een kort moment en typte toen als een razende een aantal woorden in. De stilte begon een beetje op mijn keel te drukken en ik vond het hoog tijd om eens van het mooie weer te genieten, buiten.
"Nou" zei ik een beetje verloren.
De jongen keek weer op.
"Ik ga maar weer eens."
De jongen reikte me de fles aan. Ik pakte hem aan en nam nog een flinke slok.
"Nou, tot de volgende keer dan maar" zei de jongen, toen ik hem de fles teruggegeven had.
"Ja, tot de volgende keer" zei ik.
Onderweg naar beneden, de lange trap af door het donker, overviel mij eventjes een vreemd gevoel. Ik draaide me om en keek twijfelachtig naar boven.
Toen liet ik een zacht windje en was het weer over.

maandag 27 oktober 2008

Deel 4

Apathisch en verloren lag ik onderuitgezakt mijn flikkerende televisiescherm te voyeren. De nieuwslezer droeg mijn opa's hoornen bril en weigerde hem terug te geven.
'Geef mijn opa's bril terug!' fluisterde ik verlegen.
De nieuwslezer begon een ander onderwerp. Dames en vrouwen, goedenavond! Binnenlands nieuws is passé en buitenlands nieuws al helemaal! We gaan het vandaag hebben over abstract nieuws! Let op! De oorlog is meer dan zestig jaar geleden afgelopen en opende een deur naar een spiraalvormige en oh zo ivoren trap! Als makke schapen hebben wij ons zestig jaar verloren in dit westerse trappenhuis. En nu zijn wij helemaal boven, dames en heren! Wij zijn boven aangekomen en verdringen onszelf, vertrappen elkander om het landschap onder ons te vangen door een van de schaarse ronde raampjes. En wat zien wij?'
De nieuwslezer hield stiel en wachtte kennelijk op antwoord. Moest ik dan maar weer? Ik keek om me heen. Iedereen hield stil. Ik schraapte mijn keel en riep: 'Weet ik veel! Wat zien we dan!'
De nieuwslezer had zijn ogen gesloten, schudde zijn hoofd en wees enkel naar het raampje naast mij. Ik bukte mij licht om er doorheen te kunnen kijken en zag iets.
'Wat ziet u?' fluisterde mijn nieuwslezer hees.
'Ik zie een landschap' mompelde ik bezeten.
'En is het een mooi landschap, zoon? Ziet u een mooi landschap?'
'Nee vader, het is een brandend landschap. Ademloos kijk ik toe hoe, uitgespreid onder mij, de akkers en weiden zich jammerend tot rook versmelten en het luchtruim kiezen.'
'Juist mijn zoon! En kijkt u nu om u heen. Wat doet uw medemens?'
Ik keek om mij heen en zag mijn klasgenoten met spelden in de weer en bloedende oogballen aan sliertjes.
'Mijn medemens steekt zijn eigen ogen uit, vader. Waarom doet hij dat?'
Een beginnend antwoord werd ruw onderbroken door het gegil en geschreeuw van de honderdduizend. Verschrikt keek ik andermaal om mij heen. Ik zag mijn blinde klasgenoten uit de raampjes klimmen en één voor één gelijk de rook onder ons het luchtruim kiezen.
'Vader!' riep ik ontzet, 'waarom springt mijn medemens de afgrond tegemoet?'
Mijn vader lette niet op me. Zijn ogen waren gesloten en zijn beide handen trilden zorgwekkend.
'Dit is Babylon', mompelde hij tegen de tegels van de kleine ruimte. 'De Maya's hebben gelijk gehad. Op naar ground zero.'
En met die woorden sprong hij zijn minderen achterna en ik zag hoe de vlammen hem gulzig verorberden, terwijl mijn vingers al langs het plafond gingen. Op zoek naar een geheime zolderruimte.

dinsdag 21 oktober 2008

Deel 3

In een niksige tussenstop van leegte opende ik mijn ogen om de lichtbron onder ogen te komen die het eiland had doen zinken. Om de toon te zetten liet ik me van mijn grofste kant horen.
‘Zeg hufters, wat moet dat met dat licht? Flikker op!’
Het bleef eventjes stil aan de overkant, maar toen barstte het los.
‘Goedenavond meneer, wat doet u daar in de goot? En is dit uw leeggedronken fles jenever?’
‘Ik houd niet eens van jenever’ antwoordde ik zelfverzekerd. ‘Laat mij toch in mijn waarde. Ik ben een zoon van mijn moeder en een kind van mijn vader. Wie bent u?’
Het leek te werken. Het licht doofde en daarmee werd mijn omgeving zichtbaar. Ik zat op een pas geverfd bankje en tegenover mij stonden twee heerschappen met één zaklamp. De linker had zijn rechterwenkbrauw opgetrokken en keek naar zijn gezelschap die zijn linkerwenkbrauw opgetrokken had en naar mij keek. Ikzelf zorgde voor de balans door mijn linker en rechterwenkbrauw gelijktijdig op te trekken en te trachten de heerschappen beiden tegelijk aan te kijken. Een actie met een doornig staartje gezien de hoofdpijn die de beweging terstond uitlokte.
‘Heeft u hoofdpijn?’ vroeg het linker heerschap.
‘Jazeker’ antwoordde ik eerlijk, ‘hoe weet u dat?’
‘Ik ben paranormaal begaafd en dit is mijn kaartje’ was het antwoord.
Ik pakte het visitekaartje aan met mijn linkerhand, bekeek het met een half oog en gooide het vervolgens met mijn rechterhand in de daarvoor bestemde prullenbak.
‘Paranormaal begaafd mijn neus’ recalcitreerde ik. ‘Ook een slokje?’
De heerschappen pakten mijn voorstel met alle aanwezige handen aan en dronken in spiegelbeeld. Toen ik de fles terugkreeg had de paranormaal begaafde van de twee een paraplu opgestoken en verdomd, het begon te regenen.
‘Hoe wist u dat het ging regenen?’ vroeg ik zonder interesse, waarop de parapludrager naar zijn metgezel wees. ‘Hij is weerman. En een behoorlijk goeie moet ik zeggen.’
De ander beaamde dit knikkend en sprak ‘ik weet alles van hoge en lage drukgebieden. En er is storm op komst.’
En verdomd, daar begon het stormen zoals het nog nooit gestormd had. De prullenbak naast mij kieperde om en de daarin gelegen propjes begonnen rondjes te dansen om vervolgens als middeleeuwse vlooien de lucht te bestormen en wolkenvorming te realiseren. Ik, eronder zittend, geloofde mijn ogen eindelijk en inmiddels wilde ik dat ik dat kaartje, nu als een vogeltje zo vrij om mij heen zwevend, niet weggegooid maar gekoesterd had als het geschenk dat het geweest had kunnen zijn.
‘Heeft u nog zo’n kaartje?’ brulde ik over het tumult heen, want stormen dééd het!
Bij gebrek aan respons herhaalde ik de vraag met een tikje meer volume. Toen er wederom geen antwoord kwam keek ik pas om mij heen en zag ik dat de straat achter mijn herfstraam apen gaapte. Ik begon me inmiddels te storen aan die ruis om me heen. Storm is leuk maar je kan het ook overdrijven. En van kanaal wisselend besloot ik het journaal te kijken.

vrijdag 17 oktober 2008

Deel 2

Door een uiterst psychedelisch en duister woud waadde ik door een drijfzand van betegelde pleinen. Waanbeelden uit de toekomst en vooral ook het verleden drongen zich aan mij op en ik hoor mijn moeder nog vragen of ik een koekje wil.
'Wil je een koekje?'
Het beeld drong zich op uiterst onaangename manier aan mij op.
'Wil je een koekje Carl?'
Ik negeerde het wanhopig doch met weinig resultaat en mijn moeder werd ongeduldig.
'Wil je verdomme een koekje of niet? Ik sta hier niet voor niets met mijn trommel en mijn bloemetjesjurk in deze naoorlogse, overbelichte straat!'
'Nee moeder ik wil geen koekje! Ik wil patat!' riep ik natuurlijk. Wat had jij gedaan in zo'n situatie?
En - had ik het niet gedacht - daar mepte ze de koektrommel tegen mijn linkerwang (BOEM!) en toen mijn rechter (BAF!).
'Au!' riep ik en ik blaatte een jammerklacht.
'Sodemieter op naar je kamer!' kijfte het naoorlogse viswijf dat ooit een plant in haar buik had omgesmeed tot de druiloor die nu geeneens een koekje wilde. 'Sodemieter op' mompelde ze nu in zichzelf gekeerd, 'dan kan ik naar de jenever grijpen.'
Ik zag nu ook de fles staan en wist wel hoe laat het was. Het was half tien en dat betekende bedtijd. Achterwaards kwam ik mijn bed uit om te ontbijten maar het licht ging niet uit.
Waarom gaat het licht niet uit? kraste mijn metaniveau. Omdat het al uit is! antwoordde ik op diezelfde krassende toon. Waarom deed mijn metaniveau dat eigenlijk altijd? Krassen? Ik deed altijd maar mee. Maar ik wist niet waarom. Mijn vader had dit altijd een onaangename karaktertrek van mij gevonden. Vroeger placht hij mij met zijn zegelring een slag voor mijn jeugdige harses te verkopen als ik deze trek uitoefende.
'Zoon' riep hij op dergelijke momenten met overslaande hartslag. 'Je bent mijn zoon! Mijn oudste vrucht! Je hebt je eigen stijl verdomme! De familie Piccadilly heeft zijn eigen stijl! Begrijp je dat?'
Meestal begreep ik het wel, maar vandaag was ik te ongeduldig.
'Ik moet gaan pap!' riep ik met mijn vroege keelbaard, 'mijn verkeerde vrienden wachten op me met sigaretten en skateboards! Ik moet naar meisjes fluiten tot ze een ons wegen!'
En weg was ik. De hoek om. Het pad af. De mist in. De mist uit. Het bos door. De rivier over. Op een oude schildpad.
'Zijn we er bijna?' vroeg ik. Mijn ongeduld weer.
De schildpad draaide zich om. 'Ach man', kafferde hij. 'Hou toch je smoel dicht man! Ik moet me effe op deze golven focussen jongen! Ik ben geen duizendpoot, pik!'
En dat was maar al te waar. Een schildpad is geen duizendpoot en ik zag het blauwe eiland toch al liggen.
'Is het dat blauwe eiland, schildpad?' riep ik smekend.
'Jahaaaa! Jézus man. Verstoor mijn flow niet zo godver de godver. Het is gevaarlijk zat man! Lees jij de kranten niet?'
Een hels kabaal ondersteunde zijn preek in alle plotsheid.
'Fuck!' jankte ik, 'wat is dat fucking kabaal dan hé!'
'Shit!' riep mijn sprekende voermiddel. 'Ik heb je nog zo gewaarschuwd! Nu gaat het gebeuren. Mark my words. De Maya's hebben gelijk gehad.'
De biologische roeiboot stopte abrupt in zijn flow en ik zag Atlantis vanaf mijn gepriviligeerde positie de woelige baren in zinken om misschien wel nooit meer te herrijzen.
'Lekker dan,' sprak ik teneergeslagen. 'Nu moet ik een omweg nemen.'
En het licht ging in één samengekomen, smeltend broeipunt aan en ik sloot mijn ogen tijdelijk.

zaterdag 11 oktober 2008

Deel 1

Toen ik vanmorgen de trein van tien voor heel betrad, vanaf het onlangs gerenoveerde Den Haag Centraal, was er nog vrij weinig aan de hand. Ik had weliswaar een ongelooflijke kramp aan mijn hiel, maar ik besteedde hier weinig aandacht aan omdat dergelijke dingen nou eenmaal wel eens gebeuren. Ik was de trein in gestapt en doorgelopen naar een rustige coupé. Anti-sociaal als ik ben houd ik niet van mensen om mij heen. Ik ging op een plekje achteraf zitten en liet mijn hoofd tegen de rugleuning rusten. Ook keek ik uit het raam. Nog steeds gebeurde er niets bijzonders en ik dacht net dat het misschien een rustige dag zou worden toen de treinconducteur galmend het woord nam.
"Beste dames" riep hij met overslaande stem, "we komen zodadelijk aan op Leiden Centraal."
Ik merkte dat de weinige mensen die deze coupé met mij deelden lichtelijk onrustig begonnen te worden. Dit maakte ik op uit het onrustige geroezemoes dat de ruimte nu vulde. De conducteur ging verder en waarlijk, het leek of er een lichte snik van tragiek in zijn stem verborgen lag.
"Na een korte stop zal deze trein verder reizen als intercity naar Amsterdam Centraal."
Ik sloot mijn ogen en zuchtte diep. Ergens hoorde ik een meisje huilen. De conducteur was nog steeds niet klaar en zijn stem begon in kracht toe te nemen en het was duidelijk dat hij zijn vibrerende toon probeerde te stabiliseren door het veelvuldig interumperend ademhalen dat hij tijdens zijn volgende zin beoefende.
"Reizigers voor de richting Leeuwarden, Groningen en Middelburg worden verzocht hier uit te stappen."
Het was alsof er een bom ontplofte. De ruimte vulde zich met geraaskal.
Ergens stond een man op en brulde met gepassioneerde stem: "Waar is het toilet? Waar is het toilet verdomme! Ik moet poepen!"
Een andere man was zelfs op zijn stoel gaan staan en leek een willekeurige opvolging van woorden en zinnen uit te braken: "Kijk mij eens op een stoel staan" riep hij, en: "Ik heb hoogtevrees!"
Mijn aandacht werd afgeleid door twee dames van middelbare leeftijd die één bank voor mij naast elkaar hun stembanden als twee hanen tegen elkaar op probeerde te jutten.
"Ik duik meteen mijn bed in als ik straks thuis ben", zei de een fel.
"Ja het was een drukke dag", bracht de ander daar tegenin.
"Mijn Frank moet vandaag de hond maar uitlaten, want dat trek ik echt niet meer", zo sprak de een nu met stemverheffing.
"Ach gut, die arme man", gierde de ander nu boven alle tumult uit. En vervolgens begonnen ze vervreemdend te lachen.
De stemmen in de trein leken tegen elkander aan te botsen en met echo's van afschrikwekkend formaat de muren los te trillen van de fundamenten die over de rails sjeesden als hellehonden. Het geluid pakte zich samen tegen het plafond van de coupé alwaar het nu kleur begon te kiezen en als een chemische gelige wolk langzaam naar beneden begon te zweven met het oneerbaar doel alle aanwezigen in hun slaap te verrassen.
Op dat moment stopte de trein abrupt en ik vloog van mijn stoel tegen de bank van de vrouwen voor mij die dit niet eens leken te merken. Snel stond ik op en pakte mijn jas. Dat was althans de bedoeling; hij was kwijt. Ik had hem net nog aangehad en nu was hij kwijt! Ik had hem niet eens uitgedaan en toen op mijn stoel gelegd maar hoe ik ook keek hij lag er niet. Ik vloekte geniepig en keek in het rond. Daar zag ik een bontmantel aan een vrouw hangen. Ik pakte haar op van haar stoel en bracht haar als een sjaal om mijn nek om geen kou te vatten.
Haastig verliet ik de trein om tien over heel. Mist teisterde het station in centraal Leiden. Ik zag geen hand voor ogen maar rende niettemin weg van dit mobiele rovershol. Weg van dit oerhollandse gebruik. Weg van deze stampot met rookworst en jus. Weg van dit restaurant voor goedkope toeristen. Weg van deze reusachtige klomp met delftsblauwe tinten. Weg van deze verlaten molen vol spoken en geesten. Weg van dit afgelegen huis op een heuvel van drijfzand. Weg van deze woonkamer vol spinrag en termietenheuvels. Weg van deze misselijkmakende insectenwereld. Weg uit deze dierentuin voor beginners. Weg uit deze wijk vol buitenlanders. Weg van dit postkoloniale dilemma. Weg voor de onvermijdelijke schaduw van de slavernij. Weg voor die negers. Hemel het werd al donker!